Oorzaak en gevolg.
Emotionele rollercoasters die we vandaag de dag vernemen in media en andere bronnen, brachten mij ertoe na te denken wat er vroeger gebeurde. Dat vinden we in het geschreven Woord van YHVH terug.
Zonder inzicht aan noodzakelijke kennis van zaken kunnen we de verschrikkingen en woordeloos verdriet niet plaatsen. Dan blijft zoals we vernemen onmacht en diepe haat richting de daders in plaats van stil worden en horen wat Elohim wil zeggen.
We gaan even terug naar het begin van Vaders keuze. Hij koos uit alle volken de nazaten van de twaalf zonen die vergezeld werden van vermengd volk uit Egypte en hen zette Hij als voorbeeld voor Zijn plan hier op aarde.
De geschiedenis leert dat die functie, waarop zij allen Amen zeiden bij de berg, regelmatig met voeten getreden werd.
Dan werd de zonde aangezegd, er kwam wel of geen berouw en overeenkomstig de keuze werden de bankschroeven ofwel aangedraaid of kwam er zegen. Denk ondermeer aan de roeping van Ezechiël…
We lezen ook dat de profeten zich tot de overheden wenden, omdat degenen die over de Israelieten gezet waren, hoofdelijk verantwoordelijk waren…en heden ten dage zijn, exact zoals 1 Samuël 8 dat verwoordt:
1Sa 8:4 Toen vergaderden zich alle oudsten van Israel, en zij kwamen tot Samuel te Rama;
1Sa 8:5 En zij zeiden tot hem: Zie, gij zijt oud geworden, en uw zonen wandelen niet in uw wegen; zo zet nu een koning over ons, om ons te richten, gelijk al de volken hebben.
1Sa 8:6 Maar dit woord was kwaad in de ogen van Samuel, als zij zeiden: Geef ons een koning, om ons te richten. En Samuel bad YHVH aan.
1Sa 8:7 Doch YHVH zeide tot Samuel: Hoor naar de stem des volks in alles, wat zij tot u zeggen zullen; want zij hebben u niet verworpen, maar zij hebben Mij verworpen, dat Ik geen Koning over hen zal zijn.
1Sa 8:8 Naar de werken, die zij gedaan hebben, van dien dag af, toen Ik hen uit Egypte geleid heb, tot op dezen dag toe, en hebben Mij verlaten en andere goden gediend; alzo doen zij u ook.
1Sa 8:9 Hoor dan nu naar hun stem; doch als gij hen op het hoogste zult betuigd hebben, zo zult gij hen te kennen geven de wijze des konings, die over hen regeren zal.
1Sa 8:11 En zeide: Dit zal des konings wijze zijn, die over u regeren zal: hij zal uw zonen nemen, dat hij hen zich stelle tot zijn wagen, en tot zijn ruiteren, dat zij voor zijn wagen henen lopen;
1Sa 8:12 En dat hij hen zich stelle tot oversten der duizenden, en tot oversten der vijftigen; en dat zij zijn akker ploegen, en dat zij zijn oogst oogsten, en dat zij zijn krijgswapenen maken, mitsgaders zijn wapentuig.
1Sa 8:13 En uw dochteren zal hij nemen tot apothekeressen, en tot keukenmaagden, en tot baksters.
1Sa 8:14 En uw akkers, en uw wijngaarden, en uw olijfgaarden, die de beste zijn, zal hij nemen, en zal ze aan zijn knechten geven.
1Sa 8:15 En uw zaad, en uw wijngaarden zal hij vertienen, en hij zal ze aan zijn hovelingen, en aan zijn knechten geven.
1Sa 8:16 En hij zal uw knechten, en uw dienstmaagden, en uw beste jongelingen, en uw ezelen nemen, en hij zal zijn werk daarmede doen.
1Sa 8:17 Hij zal uw kudden vertienen; en gij zult hem tot knechten zijn.
1Sa 8:18 Gij zult wel te dien dage roepen, vanwege uw koning, dien gij u zult verkoren hebben, maar YHVH zal u te dien dage niet verhoren.
1Sa 8:19 Doch het volk weigerde Samuels stem te horen; en zij zeiden: Neen, maar er zal een koning over ons zijn.
1Sa 8:20 En wij zullen ook zijn gelijk al de volken; en onze koning zal ons richten, en hij zal voor onze aangezichten uitgaan, en hij zal onze krijgen voeren.
1Sa 8:21 Als Samuel al de woorden des volks gehoord had, zo sprak hij dezelve voor de oren des YHVHs.
1Sa 8:22 YHVH nu zeide tot Samuel: Hoor naar hun stem, en stel hun een koning. Toen zeide Samuel tot de mannen van Israel: Gaat heen, een iegelijk naar zijn stad.
En zo komen we bij David, koning van geheel Israël, waarvan we twee voorbeelden naar voren halen, dat hij, David verantwoordelijk is voor de zonden en de smet die hij daardoor over heel het volk legt:
Als gevolg van zijn zonde, sterft het kind van David.
2Sa 12:1 En de HEERE zond Nathan tot David. Als die tot hem inkwam, zeide hij tot hem: Er waren twee mannen in een stad, de een rijk en de ander arm.
2Sa 12:2 De rijke had zeer veel schapen en runderen.
2Sa 12:3 Maar de arme had gans niet dan een enig klein ooilam, dat hij gekocht had, en had het gevoed, dat het groot geworden was bij hem, en bij zijn kinderen tegelijk; het at van zijn bete, en dronk van zijn beker, en sliep in zijn schoot, en het was hem als een dochter.
2Sa 12:4 Toen nu den rijken man een wandelaar overkwam, verschoonde hij te nemen van zijn schapen en van zijn runderen, om voor den reizenden man, die tot hem gekomen was, wat te bereiden; en hij nam des armen mans ooilam, en bereidde dat voor den man, die tot hem gekomen was.
2Sa 12:5 Toen ontstak Davids toorn zeer tegen dien man; en hij zeide tot Nathan: Zo waarachtig als YHVH leeft, de man, die dat gedaan heeft, is een kind des doods!
2Sa 12:6 En dat ooilam zal hij viervoudig wedergeven, daarom dat hij deze zaak gedaan, en omdat hij niet verschoond heeft.
2Sa 12:7 Toen zeide Nathan tot David: Gij zijt die man! Zo zegt YHVH, de God Israels: Ik heb u ten koning gezalfd over Israel, en Ik heb u uit Sauls hand gered;
2Sa 12:8 En Ik heb u uws heren huis gegeven, daartoe uws heren vrouwen in uw schoot, ja, Ik heb u het huis van Israel en Juda gegeven; en indien het weinig is, Ik zou u alzulks en alzulks daartoe doen.
2Sa 12:9 Waarom hebt gij dan het woord des YHVHs veracht, doende wat kwaad is in Zijn ogen? Gij hebt Uria, den Hethiet, met het zwaard verslagen, en zijn huisvrouw hebt gij u ter vrouwe genomen; en hem hebt gij met het zwaard van de kinderen Ammons doodgeslagen.
2Sa 12:10 Nu dan, het zwaard zal van uw huis niet afwijken tot in eeuwigheid; daarom dat gij Mij veracht hebt, en de huisvrouw van Uria, den Hethiet, genomen hebt, dat zij u ter vrouwe zij.
2Sa 12:11 Zo zegt YHVH: Zie, Ik zal kwaad over u verwekken uit uw huis, en zal uw vrouwen nemen voor uw ogen, en zal haar aan uw naaste geven; die zal bij uw vrouwen liggen, voor de ogen dezer zon.
2Sa 12:12 Want gij hebt het in het verborgen gedaan; maar Ik zal deze zaak doen voor gans Israel, en voor de zon.
2Sa 12:13 Toen zeide David tot Nathan: Ik heb gezondigd tegen den HEERE! En Nathan zeide tot David: YHVH heeft ook uw zonde weggenomen, gij zult niet sterven.
2Sa 12:14 Nochtans, dewijl gij door deze zaak de vijanden des YHVHs grotelijks hebt doen lasteren, zal ook de zoon, die u geboren is, den dood sterven.
2Sa 12:15 Toen ging Nathan naar zijn huis. En YHVH sloeg het kind, dat de huisvrouw van Uria David gebaard had, dat het zeer krank werd.
2Sa 12:16 En David zocht God voor dat jongsken; en David vastte een vasten, en ging in, en lag den nacht over op de aarde.
2Sa 12:17 Toen maakten zich de oudsten van zijn huis op tot hem, om hem te doen opstaan van de aarde; maar hij wilde niet, en at geen brood met hen.
2Sa 12:18 En het geschiedde op den zevenden dag, dat het kind stierf; en Davids knechten vreesden hem aan te zeggen, dat het kind dood was, want zij zeiden: Ziet, als het kind nog levend was, spraken wij tot hem, maar hij hoorde naar onze stem niet, hoe zullen wij dan tot hem zeggen: Het kind is dood? Want het mocht kwaad doen.
2Sa 12:19 Maar David zag, dat zijn knechten mompelden; zo merkte David, dat het kind dood was. Dies zeide David tot zijn knechten: Is het kind dood? En zij zeiden: Het is dood.
2Sa 12:20 Toen stond David op van de aarde, en wies en zalfde zich, en veranderde zijn kleding, en ging in het huis des YHVHs, en bad aan; daarna kwam hij in zijn huis, en eiste brood; en zij zetten hem brood voor, en hij at.
2Sa 12:21 Zo zeiden zijn knechten tot hem: Wat is dit voor een ding, dat gij gedaan hebt? Om des levenden kinds wil hebt gij gevast en geweend; maar nadat het kind gestorven is, zijt gij opgestaan en hebt brood gegeten.
2Sa 12:22 En hij zeide: Als het kind nog leefde, heb ik gevast en geweend; want ik zeide: Wie weet, YHVH zou mij mogen genadig zijn, dat het kind levend bleve.
2Sa 12:23 Maar nu is het dood, waarom zou ik nu vasten? Zal ik hem nog kunnen wederhalen? Ik zal wel tot hem gaan, maar hij zal tot mij niet wederkomen.
Zeventig duizend mensen stierven door de keuze van David:
Zeventigduizend mensen stierven vanwege de zonde van David: 2Sa 24:10 En Davids hart sloeg hem, nadat hij het volk geteld had; en David zeide tot YHVH: Ik heb zeer gezondigd in hetgeen ik gedaan heb; maar nu, o YHVH, neem toch de misdaad Uws knechts weg, want ik heb zeer zottelijk gedaan.
2Sa 24:11 Als nu David des morgens opstond, zo geschiedde het woord des YHVHs tot den profeet Gad, Davids ziener, zeggende:
2Sa 24:12 Ga heen, en spreek tot David: Alzo zegt de HEERE: Drie dingen draag Ik u voor; verkies u een uit die, dat Ik u doe.
2Sa 24:13 Zo kwam Gad tot David, en maakte het hem bekend, en zeide tot hem: Zal u een honger van zeven jaren in uw land komen? Of wilt gij drie maanden vlieden voor het aangezicht uwer vijanden, dat die u vervolgen? Of dat er drie dagen pestilentie in uw land zij? Merk nu, en zie toe, wat antwoord ik Dien zal wederbrengen, Die mij gezonden heeft.
2Sa 24:14 Toen zeide David tot Gad: Mij is zeer bange; laat ons toch in de hand des YHVHs vallen, want Zijn barmhartigheden zijn vele, maar laat mij in de hand van mensen niet vallen.
2Sa 24:15 Toen gaf YHVH een pestilentie in Israel, van den morgen af tot den gezetten tijd toe; en er stierven van het volk, van Dan tot Ber-seba toe, zeventig duizend mannen.
Deze twee voorbeelden hierboven geven duidelijk aan dat David als koning verantwoordelijk is voor zijn beleid.
We gaan verder met Ezra en Nehemia:
Ezr_9:7 Van de dagen onzer vaderen af zijn wij in grote schuld tot op dezen dag; en wij zijn om onze ongerechtigheden overgegeven, wij, onze koningen en onze priesters, in de hand van de koningen der landen, in zwaard, in gevangenis, en in roof, en in schaamte des aangezichts, gelijk het is te dezen dage.
Neh_9:34 En onze koningen, onze vorsten, onze priesters en onze vaders hebben Uw wet niet gedaan; en zij hebben niet geluisterd naar Uw geboden, en naar Uw getuigenissen, die Gij tegen hen betuigdet.
Zou het heden ten dage anders zijn?
Zouden we uit de gebeurtenissen kunnen opmaken wat er precies aan ten grondslag ligt? Zoeken we wel naar de oorzaak en gevolg? Om bij YHVH uit te komen?
Hoe zou onze houding moeten zijn, wij die in de volkeren leven?
Alleen meeleven?
Of Abba YHVH vragen hoe wij het doen als individuele gelovigen die die niet geleerd zijn collectieve verantwoordelijkheid te nemen?
Waar lopen wij vast?
Erkennen wij de aardse koning boven de hemelse?
Of zuchten wij onder een bewind als gevolg van collectieve zonde?
Er is maar één weg uit en dat is terug naar de Elohim van Abraham, Izaäk en Jacob om van Hem Zijn wegen te leren.
Dat vraagt pas op de plaats.
Liefde, kracht en bezonnenheid. Drie die alleen functioneren naar Vaders welbehagen als zij door middel van Zijn wil worden gedaan. De uitnodiging ligt er:
Jer 6:16 Zo zegt YHVH: Staat op de wegen, en ziet toe, en vraagt naar de oude paden, waar toch de goede weg zij, en wandelt daarin; zo zult gij rust vinden voor uw ziel; maar zij zeggen: Wij zullen daarin niet wandelen.
Jer 6:17 Ik heb ook wachters over ulieden gesteld, zeggende: Luistert naar het geluid der bazuin; maar zij zeggen: Wij zullen niet luisteren.
Nog even terug naar het verkozen volk, wat ook wel “oogappel”genoemd wordt…
We vinden in Deuteronomium 32 het volgende:
Deu 32:8 Toen de Allerhoogste aan de volken de erfenis uitdeelde, toen Hij Adams kinderen vaneen scheidde, heeft Hij de landpalen der volken gesteld naar het getal der kinderen Israels.
Deu 32:9 Want des HEEREN deel is Zijn volk, Jakob is het snoer Zijner erve.
Deu 32:10 Hij vond hem in een land der woestijn, en in een woeste huilende wildernis; Hij voerde hem rondom, Hij onderwees hem, Hij bewaarde hem als Zijn oogappel.
Deu 32:11 Gelijk een arend zijn nest opwekt, over zijn jongen zweeft, zijn vleugelen uitbreidt, ze neemt en ze draagt op zijn vlerken;
Deu 32:12 Zo leidde hem de HEERE alleen, en er was geen vreemd god met hem.
Deu 32:13 Hij deed hem rijden op de hoogten der aarde, dat hij at de inkomsten des velds; en Hij deed hem honig zuigen uit de steenrots, en olie uit den kei der rots;
Deu 32:14 Boter van koeien, en melk van klein vee, met het vet der lammeren en der rammen, die in Bazan weiden, en der bokken, met het vette der nieren van tarwe; en het druivenbloed, reinen wijn, hebt gij gedronken.
Deu 32:15 Als nu Jeschurun vet werd, zo sloeg hij achteruit (gij zijt vet, gij zijt dik, ja, met vet overdekt geworden!); en hij liet God varen, Die hem gemaakt heeft, en versmaadde den Rotssteen zijns heils.
Deu 32:16 Zij hebben Hem tot ijver verwekt door vreemde goden; door gruwelen hebben zij Hem tot toorn verwekt.
Deu 32:17 Zij hebben aan de duivelen geofferd, niet aan God; aan de goden, die zij niet kenden; nieuwe, die van nabij gekomen waren, voor dewelke uw vaders niet geschrikt hebben.
Deu 32:18 Den Rotssteen, Die u gegenereerd heeft, hebt gij vergeten; en gij hebt in vergetenis gesteld den God, Die u gebaard heeft.
Deu 32:19 Als het de HEERE zag, zo versmaadde Hij hen, uit toornigheid tegen zijn zonen en zijn dochteren.
Deu 32:20 En Hij zeide: Ik zal Mijn aangezicht van hen verbergen; Ik zal zien, welk hunlieder einde zal wezen; want zij zijn een gans verkeerd geslacht, kinderen, in welke geen trouw is.
Deu 32:21 Zij hebben Mij tot ijver verwekt door hetgeen geen God is; zij hebben Mij tot toorn verwekt door hun ijdelheden; Ik dan zal hen tot ijver verwekken door diegenen (melo hagoyim, Romeinen 9 tm 11), die geen volk zijn; door een dwaas volk zal Ik hen tot toorn verwekken.
Deu 32:22 Want een vuur is aangestoken in Mijn toorn, en zal bernen tot in de onderste hel, en zal het land met zijn inkomst verteren, en de gronden der bergen in vlam zetten.
Deu 32:23 Ik zal kwaden over hen hopen; Mijn pijlen zal Ik op hen verschieten.
Deu 32:24 Uitgeteerd zullen zij zijn van honger, opgegeten van den karbonkel en bitter verderf; en Ik zal de tanden der beesten onder hen schikken, met vurig venijn van slangen des stofs.
Deu 32:25 Van buiten zal het zwaard beroven, en uit de binnenkameren de verschrikking; ook den jongeling, ook de jonge dochter, het zuigende kind met den grijzen man.
Deu 32:26 Ik zeide: In alle hoeken zoude Ik hen verstrooien; Ik zoude hun gedachtenis van onder de mensen doen ophouden;
Deu 32:27 Ten ware, dat Ik de toornigheid des vijands schroomde, dat niet hun tegenpartijen zich vreemd mochten houden; dat zij niet mochten zeggen: Onze hand is hoog geweest; de HEERE heeft dit alles niet gewrocht.
Deu 32:28 Want zij zijn een volk, dat door raadslagen verloren gaat, en er is geen verstand in hen.
Deu 32:29 O, dat zij wijs waren; zij zouden dit vernemen, zij zouden op hun einde merken.
Deu 32:30 Hoe zoude een enige duizend jagen, en twee tien duizend doen vluchten, ten ware, dat hunlieder Rotssteen hen verkocht, en YHVH hen overgeleverd had?
Deu 32:31 Want hun rotssteen is niet gelijk onze Rotssteen, zelfs onze vijanden rechters zijnde.
Deu 32:32 Want hun wijnstok is uit den wijnstok van Sodom, en uit de velden van Gomorra; hun wijndruiven zijn vergiftige wijndruiven; zij hebben bittere bezien.
Deu 32:33 Hun wijn is vurig drakenvenijn, en een wreed adderenvergift.
Deu 32:34 Is dat niet bij Mij opgesloten, verzegeld in Mijn schatten?
Deu 32:35 Mijn is de wraak en de vergelding, ten tijde als hunlieder voet zal wankelen; want de dag huns ondergangs is nabij, en de dingen, die hun zullen gebeuren, haasten.
Deu 32:36 Want YHVH zal aan Zijn volk recht doen, en het zal Hem over Zijn knechten berouwen; want Hij zal zien, dat de hand is weggegaan, en de beslotene en verlatene niets is.
Deu 32:37 Dan zal Hij zeggen: Waar zijn hun goden; de rotssteen, op welken zij betrouwden?
Deu 32:38 Welker slachtofferen vet zij aten, welker drankofferen wijn zij dronken; dat zij opstaan en u helpen, dat er verberging voor u zij.
Deu 32:39 Ziet nu, dat Ik, Ik DIE ben, en geen God met Mij, Ik dood en maak levend; Ik versla en Ik heel; en er is niemand, die uit Mijn hand redt!
Deu 32:40 Want Ik zal Mijn hand naar den hemel opheffen, en Ik zal zeggen: Ik leef in eeuwigheid!
Deu 32:41 Indien Ik Mijn glinsterend zwaard wette, en Mijn hand ten gerichte grijpt, zo zal Ik wraak op Mijn tegenpartijen doen wederkeren, en Mijn hateren vergelden.
Deu 32:42 Ik zal Mijn pijlen dronken maken van bloed, en Mijn zwaard zal vlees eten; van het bloed des verslagenen en des gevangenen, van het hoofd af zullen er wraken des vijands zijn.
Deu 32:43 Juicht, gij heidenen, met Zijn volk! want Hij zal het bloed Zijner knechten wreken; en Hij zal de wraak op Zijn tegenpartijen doen wederkeren, en verzoenen Zijn land en Zijn volk.
Deu 32:44 En Mozes kwam, en sprak al de woorden dezes lieds voor de oren des volks, hij en Hosea, de zoon van Nun.
Deu 32:45 Als nu Mozes geeindigd had al die woorden tot gans Israel te spreken;
Deu 32:46 Zo zeide hij tot hen: Zet uw hart op al de woorden, die ik heden onder ulieden betuige, dat gij ze uw kinderen gebieden zult, dat zij waarnemen te doen al de woorden dezer wet.
Deu 32:47 Want dat is geen vergeefs woord voor ulieden; maar het is uw leven; en door ditzelve woord zult gij de dagen verlengen op het land, waar gij over de Jordaan naar toe gaat, om dat te erven.
We mogen treuren, rouwen om hen die niet beter wisten en slachtoffers zijn gemaakt vanwege de zonden van hen die over hen gesteld zijn, maar we moeten beslist niet uit het oog verliezen, dat wanneer een volk tot voorbeeld gesteld is, daar ook serieuze voorwaarden aan gegeven worden om die te doen. Shema.
We moeten zaken wel benoemen zoals ze in elkaar steken of hoe zij zich gevormd hebben. Zowel individueel als collectief.
Wanneer wij Amen gezegd hebben op het verbond met Abba Vader, dan behoren wij ook de voorwaarden die Hij aanreikt zorgvuldig in acht te nemen.
Wanneer wij daarin verzaken, dienen wij te erkennen, bekennen en daadwerkelijk om te keren. Niet op goed geluk of omdat het ons beter uitkomt, maar omdat wij vanwege toewijding eer willen geven aan Elohim YHVH.
Het geschreven Woord van YHVH oftewel de bijbel is onze leidraad, indachtig gemaakt door de Ruach haKodesh (Heilige Geest). Maar zonder Yeshua blijft het behelpen. We moeten Hem uitnodigen in ons leven te komen, zodat de Ruach ons verstand kan verlichten.
Joh 3:3 Yeshua antwoordde en zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien. (…) Joh 3:5 Yeshua antwoordde: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo iemand niet geboren wordt uit water (mikwe ) en Geest, hij kan in het Koninkrijk Gods niet ingaan.
Lam_3:40 Nun. Laat ons onze wegen onderzoeken en doorzoeken, en laat ons wederkeren tot YHVH.
Hos_6:1 Komt en laat ons wederkeren tot YHVH, want Hij heeft verscheurd, en Hij zal ons genezen; Hij heeft geslagen, en Hij zal ons verbinden.
Dán in die houding zullen wij, die nabij zijn en die verre zijn, collectief gevonden worden:
Psa 130:1 Een lied Hammaaloth. Uit de diepten roep ik tot U, o YHVH!
Psa 130:2 YHVH! hoor naar mijn stem; laat Uw oren opmerkende zijn op de stem mijner smekingen.
Psa 130:3 Zo Gij, YHVH! de ongerechtigheden gadeslaat; HEERE! wie zal bestaan?
Psa 130:4 Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt.
Psa 130:5 Ik verwacht YHVH; mijn ziel verwacht, en ik hoop op Zijn Woord.
Psa 130:6 Mijn ziel wacht op YHVH, meer dan de wachters op den morgen; de wachters op den morgen.
Psa 130:7 Israel hope op YHVH; want bij YHVH is goedertierenheid, en bij Hem is veel verlossing.
Psa 130:8 En Hij zal Israel verlossen van al zijn ongerechtigheden.
Mat_9:36 En Hij, de scharen ziende, werd innerlijk met ontferming bewogen over hen, omdat zij vermoeid en verstrooid waren, gelijk schapen, die geen herder hebben.
Beproef mijn woorden!